In our lesson today, we are going to learn important rules regarding to Dutch demonstrative pronouns.
In English, we say: this, that, these,those. It is similar in Dutch, we also have: dit, dat, deze, die, but the use of them is a bit different.
When using these demonstrative pronouns, we should pay attention to 2 important things:
1. Is that een HET-noun or DE-noun?
2. Is the object far or near you?
Boek Appel
Singular Het boek De appel
Near-by Dit boek Deze appel
Far-away Dat boek Deze appel
Plural De boeken De apples
Near-by Deze boeken Deze appels
Far-away Die boeken Die appels
For example:
I have a book in my hands. In Dutch we have het boek.
So, if I want to mention something about this book.
Dit boek is interessant.
This book is interesting.
And I point at the other book in the corner of the room and say:
Dat boek is saai.
That book is boring.
Another example:
Deze stoel is mooi.
This chair is nice.
Die stoel is lelijk.
That chair is ugly.
Deze appels zijn lekker.
These apples are tasty.
Die bananen zijn niet lekker.
Those bananas are not tasty.
*** This rule applies the same to the indications of time.
De week deze
week die week
Het weekend dit weekend dat weekend
De maand deze maand die maand
Het jaar dit
jaar dat jaar
Examples:
(de) week
Deze week moet ik nog werken, maar volgende week niet. In die week begint mijn vakantie.
This week I still have to work, but next week no more. In that week I will have vacation.
(de) oefening
Ik vind deze oefening moeilijk. De vorige oefening was makkelijker.
I find this exercise difficult. The last exercise
was easier.
Succes. / Goodluck!
Tot de volgende keer. / See you next time!
Reactie schrijven